DE TWEE ALTIJD NIEUWEN
Het noodlot, het menselijk denken en gedrag
verbazen ons telkenmale, bijna elke dag,
schepen ons op met 'n lange staart,
waar niets het afgeslagen hoofd evenaart.
Zij laten ons vaak de dwaze doener,
de moordenaar van de leerzame verzoener.
Maar de twee altijd nieuwen worden nooit slecht,
en hun onbreekbare band is immer hecht.
Heilloos koesteren velen hun geërfde lot,
helaas niet zelden uit de tijd, of iets te zot,
vastgeklampt aan de droom van de oude nacht,
betoverd door 'n stevig gevestigde macht.
Zij blijven het steeds weer proberen
het 'onheil' van de nieuwe dag te keren.
Maar de twee altijd nieuwen zijn niet te koop,
en hun integere tred geeft ons goede hoop.
Vincent van Mechelen
59.VNO-MNO
[MP3-BESTAND, 989 KB,
1:00, MONO,
MET SYMMETRISCHE ACHTERGRONDMUZIEK]
De titel en veel van de eerste zeven regels van dit gedicht zijn
geïnspireerd op
'n dichtwerk
van de voor-Islamitische Arabische vrouwelijke poëet Al-Hansa uit
Medina, die 14 tot 15 eeuwen geleden leefde.
D.S. Attema schrijft in De Koran — Zijn ontstaan en zijn
inhoud (Kok, Kampen, 1962, p.150):
Al-Hansa dicht: "Het onvergankelijke noodlot is vol verbazingwekkende
dingen. Het liet ons een staart terwijl het hoofd afgeslagen werd. Het liet
ons de dwaas en beroofde ons van de verdraagzame. De twee altijd nieuwen
(=de dag en de nacht) worden niet verdorven in hun
voortdurende wisseling maar mensen worden verdorven."
In De twee altijd nieuwen staat de eeuwige wisseling tussen de dag
en de nacht (die elk steeds weer nieuw zijn) voor 'de tijd', die zelf
natuurlijk op zijn beurt evenzeer 'n symbool is. Terwijl de toon van
Al-Hansa's gedicht fatalistisch is —de mensen worden
(zedelijk) bedorven— geeft 'de tijd' in De twee altijd nieuwen
reden tot hoop voor de toekomst, wat er nu ook verkeerd mag gaan, niet
alleen door het lot, maar juist ook door het bewuste
menselijke handelen.
Het strakke, door de dichter gewoonlijk geschuwde rijmschema (van
Sinterklaasverzen)
symbolizeert
opeenvolgende paren van dag en nacht.
|