Het behoeft geen betoog dat in het algemeen opbouwen vele malen moeilijker
is, en ook vele malen meer tijd in beslag neemt, dan afbreken.
Denk maar aan
'n mooie hoge boom van
'slechts' negentig jaar oud, maar ook aan 'n boom van vier of zelfs
negen-en-een-half duizend jaar oud die er nu eigenlijk haveloos uitziet.
Die boom heeft er vele menselijke generaties over gedaan om in goede of
minder goede staat zo oud te worden, maar kan makkelijk binnen
een dagdeeltje (volgens
plan of uit onwetendheid) omgezaagd of kapotgezaagd worden.
Wat voor de natuur geldt, geldt hier evenzeer voor onze
kultuur: 'n stad die dertien
eeuwen geleden 'n politiek en kultureel centrum werd, kan met 'n door de
hedendaagse mens gefabriceerde bom zo binnen 'n paar minuten (opzettelijk
of per ongeluk) weggevaagd worden.
En wat voor zulke konkrete voorbeelden geldt, geldt ook voor de wereld van
het abstrakte.
Zo is er het spreekwoordelijke vertrouwen dat per voet komt, doch dat, als
er ook maar iets gebeurt, per paard onmiddellijk weer vertrekt.
Terwijl de opbouw van het vertrouwen onder volwassenen —kleine
kinderen en volwassenen die daar in dit opzicht nog op lijken, is 'n ander
verhaal— slechts langzaam en voorzichtig geschiedt, verloopt het
vertrek ervan met grote snelheid.
Toch is er minstens een gebied waarop in 'n bepaalde zin het omgekeerde
het geval is.
Ik denk nu aan het opbouwen en afbreken van woorden in onze taal, met name
wanneer dat overgelaten wordt aan de computer en zijn digitale programma's.
Hoe onbetekenend deze kwestie misschien ook lijkt, het gaat om 'n
verschijnsel dat bepalender is voor het woordbeeld dan het veel meer
emoties oproepende verschil tussen bijvoorbeeld cultuur en
kultuur, of tussen theorie en teorie.
(Om op het verschil tussen actie en aktie maar helemaal niet
te reaceren
reageren.)
Neem de woorden museum en plein.
Met deze twee woorden bouw je,
teoretisch gesproken,
zo weer 'n nieuw woord op: het woord pleinmusuem dat,
voorzover ik weet, nog nooit ergens 'n praktische toepassing heeft
gevonden, en het woord museumplein dat in ieder geval in
Amsterdam gepromoveerd is tot de naam van 'n echt plein.
Maar hoe breek je zulke woorden weer af?
Je verwacht dat 'n tekstverwerkingsprogramma, net zoals 'n
normaal mens, aan museumplein 'n makkie heeft, want al heb je
wel 'n 'mus' in onze taal, er bestaat niets bij ons dat "eumplein", of
"eump" (met "lein"), of "eum" (met "plein") genoemd wordt.
Je zou dan ook zeggen dat speciaal daarvoor geschreven digitale
afbrekingsprogramma's of -kodes binnen programma's dat afbreken met
hetzelfde gemak moeten kunnen als opbouwen.
(Ik geef toe dat ik hier de zaak misschien iets te simplistisch voorstel,
want de e tussen mus en de rest van het samengestelde
zelfstandig naamwoord zou ook wel eens 'n
tussensjwa kunnen zijn tussen het eerste
morfeem mus en het nog onbekende tweede morfeem.
Dus de computer of enige andere taalgebruiker moet ook al weten, of
nog geleerd worden, dat 'n tussensjwa niet gauw voorkomt voor 'n andere
klinker.
Maar uitgerekend wel in het woord musseëi, als dat verwijst naar
het ei van een mus of van de mus als soort, en niet naar dat van twee of
meer mussen, wanneer het mussenei hoort te zijn.
Mocht de programmeur vergeten zijn dit aan de computer te vertellen, of,
realistischer voorgesteld, de taalkundige vergeten zijn dit allemaal aan
de programmeur uit te leggen, dan zou de computer of andere
taalgebruiker op zijn minst moeten weten dat zowel 'n tussensjwa als
'n meervouds-en na mus zou moeten leiden tot 'n verdubbeling
van de s van mus.
Het vinkachtige standvogeltje mag dan wel vol vertrouwen ook de winter
in de Lage Landen doorbrengen, dat betekent nog niet dat de programmeur
gelijk 'n 'musseëi/ mussenei' of 'n 'mussenest/ mussennest'
in
zhijn hoofd heeft, laat staan iets
van 'n mus met 'n arend of met hagel.
Niettemin moet
zhij toch wel eens gehoord hebben van
'muggenziften'.
Naar analogie daarvan zou het ook mussenziften zijn, met
dubbel s, ook al is de e hier beslist geen tussensjwa, maar
onderdeel van de meervoudsuitgang.)
Met de enkele s in museumplein hoeven we niemand te
verwijten dat zhij geen rekening houdt met de mogelijkheid van 'n
tussensjwa op de plaats van de eerste e, maar wat te denken
van het programma —if a program it is— dat de
NRC op dit moment gebruikt.
Op de ene regel schrijft het, "... de rellen op het Museump-" en op de
volgende, "lein. ...":
... de rellen op het Museump-
lein. ...
Niet alleen verstoort deze afbreking het woordbeeld van met name
plein volledig, het resultaat ervan is bovendien echt niet
grappig.
En met 'n beetje moeite bij de schrijver, of anders bij de lezer, kan dat
resultaat wel degelijk grappig zijn.
Neem bijvoorbeeld de vraag die De Telegraaf
zich ruim vijftien jaar geleden stelde: Waar zijn onze 'andere'
ondernemers?
Toen had deze krant het over 'n 'concreet evenement' met
... een grote ondernemer-
sexpositie, ...
Dionysos mag weten wat de
sekspositie van 'n
grote ondernemer is, of anders de grote sekspositie van de
ondernemer.
Ik zat en ik zit er niet mee.
Waar ik wel weinig waardering voor kon en kan opbrengen, was en is dat
mensen en media die, misschien op
een regel na, heel slaafs de
rijksambtenarenspelling volgen zo laks kunnen zijn waar het
gaat om het afbreken van woorden aan het einde van 'n regel, iets wat
voor het oog veel storender is dan 'n spelling die wat fonematischer of
wat onfonematischer is.
Het afbreken van woorden mag dan wel moeilijker zijn dan het opbouwen
ervan, het makkelijkste blijft altijd nog het vinden van fouten bij
anderen.
De eerlijkheid gebiedt mij daarom nu af te sluiten met twee foute
afbrekingen van mijzelf.
De eerste is:
... hun woordbeeld vers-
toren, ...
De tweede is:
... aanleiding tot week-
lagen. ...
Ze komen note bene direkt onder elkaar voor in een strofe van 'n gedicht
van mij.
Ik durf haast niet te zeggen
welk!
M. Vincent van
Mechelen
76.MNO
|